Spring naar content

Bezwaar tegen tarieven 2026: dit zijn de stappen die wij nu gaan zetten

Op 8 juli heeft de NZa een besluit genomen over de regelgeving voor huisartsenzorg in 2026. De LHV gaat, samen met VPHuisartsen, bezwaar maken tegen dit besluit. Levert dat niets op, dan stappen we naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Mogelijk vragen we de NZa om de bezwaarprocedure over te slaan, zodat we direct beroep kunnen aantekenen.

Lees hier wat de NZa-tarieven voor 2026 zijn en welke wijzigingen er zijn in de bekostiging.

Meerdere juridische procedures

Samen met VPHuisartsen voeren we al drie juridische procedures tegen eerdere besluiten van de NZa: over de regelgeving voor 2023, 2024 en 2025. Daar komt nu een vierde bij: tegen het besluit over de regelgeving voor 2026. De bezwaren die we eerder hadden, gelden namelijk nog steeds.

We zijn niet de enige partij met bezwaren. Ook DBH voert procedures tegen de NZa. De LVVP1 won onlangs een kort geding tegen een onderdeel van de tariefonderbouwing: de 36-urennorm waarmee de NZa rekent voor praktijkhouders. Ook tandartsen en orthodontisten beginnen een juridische procedure. Andere beroepsgroepen kunnen volgen.

Wat zijn onze belangrijkste bezwaren?

Naast procedurele bezwaren over de totstandkoming van de besluiten, hebben we met name inhoudelijke bezwaren. De lijst is langer, maar we lichten hier drie punten uit:

1. De uren van de praktijkhoudend huisarts

De NZa heeft in het kostprijsonderzoek over 2022 aan praktijkhoudende huisartsen gevraagd hoeveel uren zij werken. Wij zijn het oneens met de manier waarop de NZa de werkweek van een praktijkhouder heeft onderzocht. Onderzoek toont aan dat in vragenlijsten het aantal gewerkte uren wordt onderschat. Het Nivel bevestigde dit recent opnieuw. Zij kwamen bovendien op een fors hoger gemiddeld aantal uren per week dan de NZa.

De NZa koppelt het opgegeven aantal uren (uit de vragenlijst) rechtstreeks aan de inkomensvergoeding zoals die door Berenschot is geadviseerd. Daarbij rekent de NZa met een werkweek van 36 uur of meer voor een fulltime praktijkhouder. Bij het berekenen van de tarieven rekent de NZa dus met eenzelfde inkomensvergoeding voor een praktijkhouder die bijvoorbeeld 36 uur heeft opgegeven als voor een praktijkhouder die bijvoorbeeld 60 uur heeft opgegeven. Wij vinden dat de NZa voor die praktijkhouder die 60 uur werkt, naar rato een hogere inkomensvergoeding moet meenemen in de tariefberekening. Die praktijkhouder werkt immers véél meer dan 1 fte.

De LVVP won hierover een kort geding. Het is nog niet duidelijk welke gevolgen de NZa daaraan verbindt voor de tarieven van vrijgevestigde psychologen en psychotherapeuten. Ook is nog niet duidelijk of de NZa ook voor andere beroepsgroepen consequenties verbindt aan de beslissing van de voorzieningenrechter. Verder heeft de uitspraak van de voorzieningenrechter niet automatisch gevolgen voor een uitspraak van het CBb in onze procedures. De uitspraak zal zeker wel aan de orde komen in onze procedures.

2. Historische kosten

De NZa onderbouwt de tarieven vooral met kostprijsonderzoeken en kijkt daarbij naar een boekjaar in het verleden. Zo zijn de tarieven voor 2025 gebaseerd op het boekjaar 2022. Hoewel er in de komende jaren wel wordt geïndexeerd (loon- en prijsontwikkelingen), blijft de situatie in 2022 de basis voor de tarieven tot waarschijnlijk 2030. Wij vinden dat de NZa de tarieven op actuelere gegevens moet baseren. Daarnaast moet de NZa niet alleen terugkijken, maar ook vooruitkijken en rekening houden met gewenste ontwikkelingen en noodzakelijke investeringen – met name in personeel, huisvesting en ICT.

3. Toerekening van inkomen en praktijkkosten aan de NZa-tarieven

De NZa rekent de inkomensvergoeding en de praktijkkostenvergoeding niet alleen toe aan de inschrijf- en consulttarieven, maar aan álle tarieven. Dat doet ze op basis van omzetaandelen: het aandeel van de omzet uit een bepaald type tarief bepaalt welk deel van de vergoeding daaraan wordt toegerekend. Dit leidt tot drie problemen:

  • Als er relatief meer omzet uit andere werkzaamheden is, wordt er minder toegerekend aan de inschrijf- en consulttarieven. Die kunnen daardoor dalen. Denk bijvoorbeeld aan stijgende omzet uit ketenzorg, extra aanbod of griepvaccinaties.
  • De NZa telt ook de omzet uit vrije tarieven mee. Dat betekent dat ‘vrij’ in feite niet vrij is. Extra aanbod dat goed wordt vergoed in het vrije deel (zoals substitutie uit de tweede lijn), drukt bij een volgend kostprijsonderzoek weer op de gereguleerde tarieven.
  • De tarieven voor het basisaanbod – de kern van het vak – komen onder druk te staan als de omzet uit extra aanbod toeneemt. Wij vinden dat het basisaanbod centraal moet staan in de tariefberekening. Iedere huisartsenpraktijk moet dat kunnen leveren. Iedere patiënt moet daarop kunnen rekenen.

Hoe gaat het nu verder?

Op 30 september is de zitting bij het CBb over onze beroepszaken. Deze zitting gaat in elk geval over de jaren 2023, 2024 en 2025. Mogelijk wordt 2026 daarin ook al meegenomen. De uitspraak volgt naar verwachting in de tweede helft van oktober of begin november. Een uitspraak van het CBb is bindend; hoger beroep is niet mogelijk.

Nieuws

De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft de prestatie- en tariefbeschikking voor 2026 gepubliceerd. In dit bericht lees je over tarieven en

Met de zomervakantie in aantocht, vragen patiënten mogelijk vaker naar een medicijnverklaring om mee te nemen op reis. Patiënten moeten

Op 3 juni vond onze landelijke ledenvergadering plaats. De afgevaardigde huisartsen bespraken ideeën voor een beter bekostigingssysteem voor de huisartsenzorg.

  1. Landelijke vereniging van vrijgevestigde psychologen & psychotherapeuten ↩︎